Pas op de plaats

IMG_3147

Het klinkt zo dramatisch: ‘Ik ben overspannen, ik las een pauze in.’ Ik plaatste deze boodschap een paar dagen geleden op facebook. De hoeveelheid reacties was overweldigend. Ik voelde me gesteund, gehoord en getroost. Maar ik voelde ook verbazing. Want veel reagerende mensen gingen er van uit dat ik me nu heel naar voel, dat even stoppen met vooral werkgerelateerde activiteiten me zwaar zou vallen.

Zo is het dus niet.

Juist de maanden waarin ik koppig probeerde vol te houden, alles netjes te doen zoals ik het afgesproken had, ook nog ja bleef zeggen op nieuwe vragen en opdrachten; die maanden waren zwaar. Maanden waarin ik stijf stond van de spanning omdat ik zoveel zorgen had om een van mijn kinderen en ondertussen werkte aan het verhaal over Emma’s leven met anorexia. Maanden waarin ik op onmogelijke tijden werkte om maar te voldoen aan alle eisen die ik mijzelf stelde en toch overdag thuis te zijn voor mijn kind.

Ik ben de enige niet die zich in dit soort bochten wringt. We hebben allemaal onze al dan niet betaalde bezigheden, zorg voor eventuele kinderen en of mantelzorg. Ik ben misschien wel een van de weinigen die de luxe heeft om een behoorlijke periode geen werk aan te nemen, omdat ik een partner heb die in ons onderhoud kan voorzien. Daar ben ik heel dankbaar voor.

Een beetje moed vraagt dat ook wel. Want wat als er over een paar maanden niemand meer zit te wachten op mijn lezingen of workshops? Wat als schrijvers andere coaches gezocht hebben om zich te laten begeleiden? Wat als ik nergens meer aan de bak kom als schrijfdocent? Wat als ik nooit meer de rust krijg in mijn hoofd om een mooie roman te schrijven?

Angst is een slechte raadgeverhield ik de mensen die ik in de tijd dat ik als coach en trainer werkte, voor. Ik coachte veel mensen die burnout waren. De worsteling om werk en aanzien (een tijdje) los te laten, heb ik vele malen van dichtbij gezien. Zelf ben ik ooit ook door die woestijn getrokken, nu alweer twintig jaar geleden. Maar wat heb ik veel geleerd van die burnout: eerder stoppen, meer pauzes nemen, met grote regelmaat evalueren welke bezigheden me blij maken en welke alleen maar energie kosten, rennen afwisselen met rusten. En vooral: heel veel buiten zijn. De natuur heeft zoveel meer helende kracht dan multivitamines of CBD-olie.

In de afgelopen decennia zijn er opnieuw periodes geweest waarop ik pas op de plaats moest maken, net als nu. Toch is er vooruitgang. Steeds eerder zie ik dat ik rust moet nemen, de periodes dat het goed gaat worden langer, de dalen waarin ik soms toch wegzak worden minder diep.

Dat maakt dat ik de pauze die ik nu neem eigenlijk als heel positief ervaar. Ik mag zomaar maandenlang mijn tijd vullen met dingen waar ik blij van word. Elke dag voelen waar ik zin in heb en dat dan gaan doen. Ik overdrijf natuurlijk. De zorg voor man, kinderen, poes en kippen; de huishoudelijke beslommeringen; tijd en aandacht voor mijn bejaarde ouders; aandacht voor zieke vrienden; het leven gaat gewoon door en vraagt mij om aanwezig te zijn. Maar daar tussendoor en omheen is er volop tijd voor mijn tuin, voor wandelen en yoga, voor concerten en boeken. En ook voor niets. Kortom: het gaat goed met mij, ook al slaap ik halve etmalen, huil ik bij de minste geringste aanleiding en is mijn geheugen zo lek als een mandje. Ik geniet elke dag van mijn besluit.

Pauze nemen.  Ik kan het iedereen aanraden.

Ik ben een lafaard

IMG_3159

Ik ben een lafaard. Keer op keer zeg ik het tegen mijzelf terwijl ik naar de dansvloer staar waar vijf danseressen zich afwisselend traag en wervelend bewegen. Een vrouw draagt teksten voor, Frans, Nederlands, poezie, aanklacht, klaagzang, mijmeringen. En namen. Heel veel namen.

De musici op het podium achter de dansvloer spelen verstilde muziek die langzaam aanzwelt. Harder, bas, meer bas. De trillingen vinden hun weg via de dansvloer naar de tribune waarop ik zit, via mijn stoel naar mijn lijf. Eerst nog alleen onprettig, daarna naar, daarna ondraaglijk. Niet een paar seconden. Niet een paar minuten. Langer. Veel langer.

Ik wil weg. Ik ben een lafaard.

Ik kijk naar een voorstelling van Jens van Daele in zijn serie Nachthexen. La Parisienne is gebaseerd op de gebeurtenissen rond de aanslagen in Parijs op 13 en 14 november 2015. Cécile Lassonde, danseres in het ensemble van Jens van Daele is die dagen in Parijs. Van Daele vroeg haar die nacht de straat op te gaan, om zich heen te kijken, met de mensen te praten. Er bij te zijn.

Nooit zou ik dat gedurfd hebben.

Cécile deed wat Van Daele van haar vroeg. In een interview vertelt zij hoe de avond na de aanslagen de cafes vol zaten. Er heerste een gemeenschappelijke wens om te laten zien dat terreur niet overwint. ‘Er werd gepraat en gelachen, niemand keek op zijn telefoon. Er was contact.’ Daarna kwam de angst, vertelt ze. De argwaan tegen iedereen met een Islamitisch uiterlijk, de schrikreacties bij een knal of schreeuw.

Een paar dagen na de aanslagen liep Lassonde langs alle plaatsen waar geschoten was, ook de Bataclan en sprak met mensen, voelde de sfeer en tekende op welke emoties haar overvielen of verteld werden. Samen met Van Daele werkte ze de voorstelling uit waar ik nu naar kijk, die ik hoor en voel. Die ik niet kan verdragen.

In de Bataclan werd bijna twintig minuten lang geschoten. Ik begrijp wat Lassonde en Van Daele mij willen laten voelen. De muziek dendert over mij heen, Lassonde somt de emoties op. En de namen. Honderdertig namen. De dansers verbeelden de woorden, de wanhoop, de angst, het gevecht.

Als ik in de trein zit stel ik het mij wel eens voor: een man komt binnen, roept zinnen in een taal die ik niet versta en begint te schieten. Zou ik wegduiken ( als ik niet meteen dood was), iets roepen? Gewonden helpen? Proberen de man tot rede te brengen? Waarschijnlijk niet, denk ik nu.  Hier, in het theater, voel ik alleen maar de neiging om te vluchten. Ik wil weg hier, weg van dat vreselijke geluid, weg uit deze hel. Ik dwing mijzelf om te blijven. Tranen stromen over mijn wangen. Ze blijven stromen, ook als de muziek bedaart, de dansers een voor een verdwijnen, de laatste namen genoemd worden. ‘We are the lucky ones,’ zegt Cécile.

Het is ze gelukt. Jens van Daele en Cécile Lassonde plaatsen hun publiek genadeloos in de hel van Bataclan, confronteren het met de slachtoffers, dwingen hun publiek de slachtoffers te eren. En dan het leven te vieren.

We are the lucky ones. Ook ik.

Deze voorstelling is nog te zien t/m eind april.  Kijk op: https://www.jensvandaele.com/agenda/

Vind je mijn Doordeweeksegedachten leuk? Volg mij en je krijgt bericht bij elk nieuw stukje.

 

 

 

 

 

Buschauffeur

De buschauffeur opent de deur met een vrolijk: ‘Goedemorgen!’ Rustig trekt hij op. Geen enkele keer voel ik mijn lichaam naar links of rechts hellen. Bij een stoplicht remt hij af, trekt weer op. Langzaam, alsof de bus vol baby’s zit. Meestal verloopt een busritje door onze hoofdstad heel anders. Gisteren nog waande ik mijzelf in een achtbaan toen de chauffeur van de bus waarin ik zat zich van binnen opgevreten had omdat hij zowel bij de wiegbrug over de Kostverlorenvaart, als bij de hefbrug over de Kattensloot en die bij het Haarlemmerplein moest wachten op steeds hetzelfde vrachtschip. Ik houd van de minuten van wachten bij de vele bruggen. Het geeft me de gelegenheid de schepen te bestuderen, hun lengte, hun vracht, het huisje voorop of achterop, waarin, zo fantaseer ik, vrije mensen wonen. Mensen die zich voortdurend verplaatsen, niet gehecht aan een plek behalve hun tiny house op het schip. De buschauffeur ergerde zich alleen maar en probeerde de verloren tijd in te halen door veel te hard te rijden, de bochten af te snijden en treuzelende fietsers weg te blazen met zijn claxon. Wij passagiers deden ons best niet bij elkaar op schoot te belanden. Moeders hielden buggys met kinderen krampachtig vast. In volle vaart reden we bijna tegen het perron van het busstation. Ik durfde pas op te staan toen de bus met een ruk tot stilstand was gekomen.

Hoe anders gaat het vandaag. De chauffeur neemt elke bocht sierlijk. Bij iedere halte houdt hij rustig stil, begroet de instappende passagiers en wacht met optrekken tot iedereen zit of stevig staat. Bij het Centraal station laat hij de bus langzaam uitrollen tot hij keurig langs het uitstapperron tot stilstand komt. De passagiers persen zich al naar de deuren.

‘Een fijne dag allemaal!’ roept de man. Bijna iedereen kijkt op. ‘Dankjewel, eens gelijks, doei!’ klinkt het uit veel monden. Met een glimlach op mijn gezicht stap ik uit.

Ik stel me voor hoe deze chauffeur zich ooit gedroeg zoals die van gisteren. Hoe hij elke dag meer gespannen werd, overspannenheid volgde, een echte burnout. Hoe hij toen hij langzaam zijn uren weer opbouwde zich voornam om zich nooit meer te haasten. Ik laat me niet kapot maken, ze bekijken het maar. 

Misschien kreeg hij hulp bij zijn herstel. Gesprekken met een maatschappelijk werker of een psycholoog. Of hij deed een mindfulness training. Leerde om bij alles wat hij doet aandachtig te zijn.

En nu bestuurt hij de bus mindful. Aandachtig. De passagiers benadert hij met liefde. Het had meteen effect op ons allemaal.

bus

Vind je mijn Doordeweekse gedachten leuk? Om geen enkele aflevering te missen: klik op volgen.

 

Negeren is het ergste

IMG_1896

Hij staat in de miezerige regen, een beetje ineengedoken. De daklozenkrant die hij verkoopt hangt naast zijn lichaam, geklemd tussen twee vingers die uit zijn jaszak steken. Deze man heeft het duidelijk koud. Ik ook. En ik heb haast, dus fiets ik door. Op mijn terugweg zal ik zijn krantje kopen, maar dat weet hij nog niet.

Een uur later staat hij er nog. Ik stap af en loop met mijn fiets aan de hand in zijn richting. Hij deinst terug, maakt snel plaats voor mij, duikt nog dieper in zijn jas. De man lijkt geen enkele verwachting te hebben dat ik zijn krantje wil kopen. Als ik mijn fiets op de standaard zet en mijn hand uitsteek naar de krant, lichten zijn ogen op.

Verbaasd. Verheugd.

Hij wijst op de prijs: 2 euro. Ik geef hem het geld en wens hem een fijne dag.

‘Dankoewel,’ mompelt hij. Ik vermoed dat dat het enige Nederlands is dat hij spreekt. Aan de stapel in zijn tas leid ik af dat nog maar heel weinig mensen een krantje bij hem gekocht hebben. Het is waterkoud, maar dat lijkt de voorbijgangers alleen maar te motiveren om snel door te lopen.

 

Onderaan de trap die mij vanuit Hoog Catherijne naar buiten rolt staat hij vrolijk naar iedereen te zwaaien. Mensen keren hun hoofd af of kijken naar de treden onder hun voeten. Een enkeling zwaait terug. Niemand houdt bij hem stil.

‘Heb je wisselgeld?’ vraag ik.

‘Zeker heb ik dat.’ Blij graait hij in zijn zakken.

‘Gelukkig, dan heb je zeker al wel een paar kranten verkocht?’

‘Een paar. Er zijn maar heel weinig mensen die er een kopen.’

Ik kijk hem aan. ‘Raar dat mensen dat niet doen.’

Hij glimlacht. ‘Maar jij wel. Fijne dag.’

‘Jij ook,’ zeg ik. En ik hoop dat mensen ons gesprekje gehoord hebben.

 

In mijn woonplaats zwerft al jaren een verslaafde man rond. Ons gezin noemt hem de koekenman, omdat hij een tijdlang koeken verkocht. Die kocht hij in een pak van zes voor anderhalve euro en verkocht ze dan per stuk voor een euro. Niemand kocht ze. Wij wel. We aten ze niet op, maar dat hoefde hij niet te weten. Zijn handen toonden de vervuiling die waarschijnlijk niet alleen zijn handen gold.

Soms zie ik hem maanden niet. Dan opeens staat hij weer voor mijn neus.

‘Ben je er weer?’

Hij mompelt iets over ziekenhuis en vastzitten.

Samen lopen we de bakker binnen om een broodje voor hem te kopen, ik verbaas me over de afkeurende blikken van mensen die zien dat ik voor hem betaal. Vaak maak ik gewoon een praatje met hem en hoor zijn verhalen aan over het zoeken naar een kamer, het opknappen van een fiets, of over de voorgaande nacht die hij in het bos doorgebracht heeft. ‘Waterkoud.’

‘Heb je iemand die je begeleidt?’ vraag ik.

Hij noemt een naam. Ik wil hem maar al te graag geloven.

Als ik zomers op een terras zit komt hij naar mijn tafeltje om dag te zeggen. Hij vraagt het niet, maar hij weet dat ik hem een paar euro toe zal toesteken. Mijn gezelschap kijkt verbaasd en lijkt haast gegeneerd voor het feit dat deze man even bij onze tafel staat. Voorzichtig bedelt de koekenman ook bij de andere terrasbezoekers. De meesten kijken dwars door hem heen, doen alsof hij niet bestaat, sommigen snauwen hem toe dat hij ze met rust moet laten. Ik voel machteloze pijn maar hij haalt gelaten zijn schouders op en loopt weg, draait zich nog even om en zwaait naar me.

‘Waarom geef je hem geld?’ vraagt degene die naast me zit.

‘Omdat hij honger heeft. Niemand bedelt voor zijn plezier,’ zeg ik rustig.

‘Maar zo houd je het in stand.’

Ik zucht over die simpele voorstelling van zaken. ‘Zo lang er niet genoeg huizen, voorzieningen en hulp voorhanden zijn, zolang er ouders zijn die niet bij machte zijn hun kinderen goed te begeleiden, zolang er psychische stoornissen zijn, zolang zullen er zwervende en bedelende mensen zijn. Niet omdat ik ze iets geef.’

 

Vaak wil ik roepen naar de mensen die een straatkrantverkoper of bedelaar gewoon voorbij lopen: ‘Mensen, help! Ik kan dit niet alleen. Laten we allemaal een praatje met deze mensen maken, ze niet negeren, hen als medemensen zien en niet als ongewenst element in het straatbeeld. En als u het geld hebt: koop een krantje, geef een euro.’

Ik ben er niet dapper genoeg voor.

Maar een stukje schrijven kan ik wel.

Een mooi moment zo vlak voor de kerst.

 

 

 

 

Samen

37153079_10157520641644307_875230819285729280_o

Afgelopen zomer is een van mijn zoons getrouwd. Een gebeurtenis die helemaal niet bijzonder was, elke dag trouwen er talloze koppels, maar toch heel bijzonder voelde, want mijn zoon trouwt hopelijk maar een keer. Alles wat er die dag gezegd werd, – allereerst door mijn zoon en zijn aanstaande tegen elkaar, maar ook door anderen over en tegen hen-, ontroerde me enorm, veel meer dan ik verwacht had. En nog weken na hun trouwdag peinsde ik over verbintenissen en samen zijn.

Eén plus één is meer dan twee. Dat is wat iedereen hoopt. Als we trouwen, als we vriendschap sluiten, als we samenwerken, fuseren, verschillende ogenschijnlijk losstaande elementen tot een geheel willen combineren. Dat geheel, hopen we, wordt dan meer dan de som der delen. We hopen op de vorming van een ‘Gestalt.’ In de Gestaltleer wordt de mens beschouwd als een geheel dat meer is dan de losse delen. Een enkele eigenschap maakt ons nog niet tot een heel mens, onze losse kwaliteiten bepalen niet de totaliteit van onze kracht of talent. Als we delen van onszelf ontkennen of verwaarlozen is wat een geheel lijkt, eigenlijk maar een onderdeel van wat we zouden kunnen zijn.

Toen ik trouwde verwachtte ik vooral heil van de leuke eigenschappen die ik in mijn partner zag. Later ontdekte ik dat hij veel meer was dan die opvallende kanten. Dat leverde strubbelingen op en teleurstelling. Tot de dag dat ik besefte dat we veel van elkaar konden leren, juist door goed te kijken naar de kanten van elkaar die ons verbaasden en soms schokten. Een mens heeft een voorkant en een achterkant. De achterkant is niet persé slechter. Vaak wel minder ontwikkeld of beloond. Dus laten we bij voorkeur onze voorkant zien. Pas toen mijn partner en ik elkaars achterkant ook konden waarderen werden we echt een paar.

Zo is het met elk samengaan. Zo lang we alleen het ‘goede’ dat we denken te zien in de andere partij, willen hebben, is er geen sprake van echte samenvoeging. Na samenvoeging van twee gehelen, moet er een nieuw geheel ontstaan, met de Gestaltleer te spreken, een nieuwe Gestalt. Dat lukt alleen als de twee samenvoegende partijen ook als geheel worden gezien. Door zichzelf en door de ander. Hoe vaak wordt een fusie niet door de betrokken werknemers van één van de partijen als overname gevoeld. Waarom? Omdat er delen afgestoten worden, niet gezien of gewaardeerd. De ene partij wordt dan verminkt, om vervolgens gebruikt te worden door de andere partij. Er kan pas sprake zijn van synergie tussen twee partijen als ieder afzonderlijk in zijn waarde gelaten wordt en zichzelf ook de moeite waard vindt.

Even googelen op fusie levert een hele lijst hits op. Twee mainports, een cultuurhuis dat met een gezondheidscentrum samengaat, een maatjesproject, een katholieke en een protestantse school, twee voetbalclubs. Allemaal willen ze meer zijn dan een optelsom van de afzonderlijke delen. Het zou interessant zijn te onderzoeken hoe vaak dat ook echt lukt. Het kán. Daarvan ben ik overtuigd.

Succesvol samenvoegen vraagt om een gezond gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen bij beide partijen. Oftewel: ik ben ok en jij bent ok en samen kunnen we de hele wereld aan. Dan zijn we geen twee en een half  of drie, dan zijn we ontelbaar.

 

 

Een vulkaan van energie

IMG_4510

Het is een zonnige dag. De Pazzanistraat op het Westergasterrein is gevuld met honderden mensen die de gebouwen in en uit lopen. Ze genieten van optredens van bands, sing a songwriters, dansers, modeshows, beeldende kunst, voordracht en theater. De finale van de Kunstbende vult de dag met de energie van tientallen jonge mensen die strijden om de winnaar te mogen worden in hun categorie. Kunstbende is een wedstrijd voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar, waarbij ontwikkeling hoog in het vaandel staat. De jongeren kunnen vanaf hun inschrijving meedoen aan workshops om te groeien in hun tak van kunst en de prijzen die regionaal en in de halve finale te winnen vallen zijn alle gericht op ontwikkeling. En dat is te merken op deze fantastische finale dag. Velen die in de voorrondes nog aarzelend op het podium stonden zijn uitgegroeid tot echte performers. Ik had de grote eer om in de halve finale lid van de jury Taal te mogen zijn en daarna een van de eindfinalisten te mogen coachen. Trots op de stappen die ze in dat laatste stadium nog had weten te maken, zat ik tijdens de finale tussen het publiek.

IMG_4496            Dit soort dagen maken mij blij. Jongeren staan nogal eens in een kwaad daglicht, maar kijk toch eens hoeveel jonge mensen iets willen en kunnen, al hun tijd en energie steken in hun passie. En kijk eens hoeveel talent en hoe divers de deelnemersgroep. Alle opleidingsniveaus, leeftijden, kleuren en achtergronden lopen hier dwars door elkaar, moedigen elkaar aan en leren aan en met elkaar. Er ontstaan vriendschappen en nieuwe samenwerkingsverbanden. Een vulkaan van energie.

Dat doet me denken aan een interview met Micha de Winter bij zijn afscheid als hoogleraar pedagogiek. Hij benadrukt dat opvoeders en onderwijzers kinderen vooral hoop en perspectief moeten bieden. “Vreemd genoeg lijken we in deze tijd steeds meer te benadrukken wat kinderen niet kunnen.”

Niet bij de Kunstbende. Daar gaat het om wat je kan. En hoe dat nog beter kan. En dat je dat aan de wereld mag laten zien, dat je er trots op mag zijn. Wie je ook bent, waar je ook vandaan komt. Omdat deelname kosteloos is kan ieder kind meedoen. Een wedstrijd die hoop geeft en perspectief, die mij hoopvol maakt. Kijk naar deze dansende, zingende, creatieve kinderen. De jeugd is zo beroerd nog niet.

Diezelfde week zie ik een filmpje op de site van het kinderdorp Ninos Del Arco Iris in Peru. Een dorp gesticht door één enkele vrouw, Helena van Engelen, en uitgegroeid tot een plek van hoop en perspectief voor de armsten van Peru. Ik zie de kinderen dansen en spelen. In de hoogvlakten van Peru, waar de bevolking arm en ongeletterd is brengt stichting Kuychi hoop en perspectief. Door de bevolking aan te spreken op wat ze zelf kunnen bijdragen, elk kind, elke ouder draagt op zijn manier bij aan het project. Ook hier ligt de nadruk op wat er wel kan, op leren, op ontwikkelen, op vreugde in het leven. Ik ben donateur van dit project, ik gun deze kinderen wat in ons land zo vanzelfsprekend is. Ook zij komen nu aan dansen en creatief bezig zijn toe.

Machteloosheid: ik ken dat gevoel maar al te goed. Als ik me laat meeslepen door het wereldnieuws, door de grootschaligheid van de problemen. Maar elk mens kan verschil maken. Als opvoeder van zijn kinderen, als docent, als donateur van projecten die hoop en perspectief bieden, als vrijwilliger bij Kunstbende of Kuychi of waar dan ook. Het ligt in onze macht om dat te doen: kijken naar wat er wél kan.

Ninos Del Arco Iris

Noodgedwongen links

slak

Nee dit stukje gaat niet over politiek, niet over wat ik op 15 maart ga stemmen.

Niet links stemmen maar links doen is sinds een aantal maanden voor mij de ultieme uitdaging. En dan heb ik het niet over hoe te handelen in maatschappelijke kwesties, hoe ik mij gedraag tegenover vluchtelingen, bejaarden of uitkeringsgerechtigden. Ik gedraag me mijn hele leven al links, ik handel links, maar tot voor kort deed ik dat altijd rechts. Mijn leven lang heb ik nog nooit iets met mijn linkerhand gedaan. Nouja, die hand is soms een klein hulpje als er twee handen nodig zijn, maar dan wel een heel onhandig hulpje. Ik ben gewoon superrechts.

Helaas, mijn zo goed ontwikkelde rechterkant laat het al een tijdje afweten. De hernia die zich tussen de zesde en zevende wervel van mijn nek heeft genesteld, laat mij geen keus: ik moet leren om zo veel mogelijk links te doen.

Links staat voor langzaam, voor loom de handelingen uit te voeren die ik gewoonlijk snel-snel even tussendoor doe. Tandenpoetsen, appen, koffie zetten, mijn wimpers aanzetten met mascara, de was in de machine gooien, de kat eten geven, de gordijnen openen of sluiten. Mijn rechterhand wil zich al uitstrekken, grijpen, reiken. Pijn doet de beweging halverwege stokken, heftige tintelingen herinneren mij eraan dat ik alles links zou doen Mijn linkerhand krijgt de opdracht, bedachtzaam zet mijn arm de beweging in, aftastend hoe dat moet: tandenpoetsen, een pan op het vuur zetten, een apje sturen, de krant uit de brievenbus halen, iets opschrijven.

Meer dan 20 jaar geleden verhuisden mijn man en ik naar het oosten van het land. Tijdens de verbouwing van het huis waarin we zouden gaan wonen kampeerden we op een boerderijcamping een eindje verderop. Dagelijks sloegen we de boer gade, die in onze ogen tergend langzaam de hagen snoeide, het hooi verzamelde, de dieren voederde. Tot mijn man op een dag vol verbazing zei: ‘Het gaat zo langzaam, maar moet je eens zien wat hij in een paar dagen aan werk verzet heeft.’

Westerlingen waren we, die nog wennen moesten aan het tempo van de Achterhoek.

Een echt staccato-type noemt de mensendiecktherapeute mij. Maar ben ik dat of doe ik alleen maar zo? Nu ik gedwongen word te vertragen merk ik hoe fijn ik dat vind. Al jaren oefen ik mij in aandachtig aanwezig zijn in gesprekken, in de lessen die ik geef, bij wandelingen in de natuur of het beluisteren van muziek. Maar aandachtig bewegen, denken, schrijven en typen, daar was ik nog niet aan toegekomen. Nu dwingt de realiteit me tot stilstand of in ieder geval tot meer rust dan rennen. Dit is het jaar van de slak.

De roman die ik schrijf groeit ondanks mijn slakkengang met honderden woorden per week. Mijn rechterhand mag meedoen met typen, maar niet langer dan tien minuten achter elkaar. Dan vult de smiley van het Timeout-programma mijn scherm en sta ik op, aai met volle aandacht mijn kat en loop een rondje door mijn kamer. Meer dan zes keer tien minuten op een dag sta ik mijzelf niet toe.

En toch.. ik ervaar met verbazing wat ik zo vaak zie bij de slakken in mijn tuin: ogenschijnlijk is er geen beweging en toch komen ze vooruit.

Het lichaam weet het beter

 

balansJarenlang coachte ik mensen met stress gerelateerde klachten of een burn-out. De balans tussen rennen en rusten (her)vinden, adempauzes inlassen, op tijd ontspannen; in theorie weet ik er alles van af.

Ik ben bijna 53. Als scholier, als student, als werknemer als ZZP-er, als moeder, als mantelzorger, als vrijwilliger; welke rol ik ook vervul, vroeg of laat loop ik in de valkuil die overbelasting heet. Hoewel ik met het klimmen der jaren heus wel iets geleerd heb, wil mijn hoofd nog altijd sneller en meer dan mijn lijf.

‘Het lichaam heeft altijd gelijk,’ was mijn slogan, als de mensen die ik begeleidde klaagden over hoofdpijn, rugpijn of hartklachten. ‘Het schreeuwt om het veranderen van je levenswijze.’

Vanaf het moment dat het lukte van schrijven mijn beroep te maken verkeerde ik in de veronderstelling dat doen wat ik het liefste doe mij zou beschermen tegen overbelasting. Dat blijkt een illusie. Mijn hoofd wil nog altijd sneller dan mijn lijf aankan, ook als het om het schrijven van boeken gaat.

Ergens in het afgelopen voorjaar, – was het toen de krokussen bloeiden, toen de knoppen van de magnolia openbraken? Was het toen de avonden tot na elven nog licht leken te geven, de nachten te warm werden om te slapen?- bekroop mij het verlangen om niets meer te hoeven, weg te kruipen in een hol onder de grond. Een mij bekende heimwee naar verzorging in een ziekenhuisbed, naar zo ziek zijn dat ik alles uit handen zou mogen geven, deed wel een alarmbel rinkelen, maar de zomervakantie zou verlichting geven, zo stelde ik mijzelf gerust.

En inderdaad: een paar weken Italië, veel zon, veel rust, het was heerlijk. Alleen mijn rechterarm bleef pijnlijk en tintelend, het verlangen naar een groot niets, was na de vakantie nog net zo groot. Gelukkig stond er een schrijfweek gepland. Een week voor mij en mijn roman in wording in een hutje op de hei. Alle aandacht voor het verhaal dat ik schrijf, geen zorgen, geen huishouden, geen sociale verplichtingen. Een paradijs dacht ik.

Dat was het ook. Voor mijn gedachten, mijn ziel, mijn creativiteit, voor mijn ogen – de omgeving was adembenemend mooi-, maar niet voor mijn lijf. Tien uur per dag schrijven –lees typen op de laptop-, ik had er de concentratie voor, de ideeën, het enthousiasme en het doorzettingsvermogen. Maar mijn nek, schouders en armen konden dat tempo niet aan. Ik werd al snel gestraft met felle pijn in mijn schouder en arm. Niet lang daarna verloor ik het gevoel in mijn wijs- en middelvinger. Bij thuiskomst wachtten mij slapelozen nachten en dagen vol wanhoop over de pijn die alles overheerste. De neuroloog constateerde een nekhernia bij wervel C7.

‘Wie niet luisteren wil moet voelen,’ zei mijn moeder vroeger. ‘Als het kalf verdronken is dempt men de put.’ ‘Berouw komt na de zonde.’ Het Nederlands kent talloze gezegden en spreekwoorden die toepasselijk zijn op mijn situatie. Eindelijk heb ik het zit/sta bureau aangeschaft waar ik al jaren van droomde. Eindelijk heb ik een goed verstelbare bureaustoel in plaats van de oude eetkamerstoel die nu eenmaal zo gezellig stond in mijn werkkamer. Eindelijk heb ik ergonomisch advies aangevraagd. Eindelijk plan ik mijn agenda heel veel uren van rust, maak ik tijd om te wandelen en oefeningen te doen. Eindelijk heb ik een aantal vrijwilligerstaken af gestoten die me al een tijdje te veel waren. Eindelijk zeg ik nee tegen sociale en werk ”verplichtingen” die te ver weg en op een te laat tijdstip op de dag plaatsvinden.

Een nekhernia verdwijnt meestal vanzelf na gemiddeld zes maanden. Om een gewoonte te veranderen hebben we honderd dagen nodig. Ik ben een langzame leerling, ik hang aan gewoontes.

En zie: ik krijg zomaar honderdtachtig dagen om te leren cadeau. Wat een wijs lichaam heb ik. Ik hoop het niet meer te vergeten.

Een jaar later

 

Deze week is het de week van de psychiatrie. Een jaar geleden schreef ik in dat kader een groot artikel in dagblad Trouw over hoe ik mijn depressies en angststoornis jarenlang voor de buitenwereld verstopt had. Ik vertelde over de schaamte die ik voelde over de noodzaak medicatie te gebruiken, over de moeite die ik had met vrienden en familie te praten over hoe ik me echt voelde. Verstoppertje spelen, ik heb het meer dan dertig jaar gedaan.

Nu zijn we een jaar verder. Een jaar waarin mijn roman Dwaallicht verscheen. Een roman over leven met depressie en angst. Het boek was aanleiding voor veel gesprekken met mijn dierbaren, maar ook met de vele lezers die reageerden. In de lezingen die ik gaf vertelde ik over mijn eigen angsten, mijn periodes van niets meer willen, behalve mij verstoppen in mijn bed. Heel veel mensen bleken deze ervaringen te delen, ook medicatie te slikken, ook te worstelen met leven. Anderen hadden een partner, een kind, een familielid of vriendin die depressief of angstig was.

Wat ik bij de presentatie van Dwaallicht uitsprak: ‘Dit boek gaat over ons allemaal,’ bleek heel erg waar.

 

Het was niet altijd leuk om zoveel over mijzelf te praten en te schrijven. Het was vermoeiend, soms zwaar. Maar in de loop van de maanden merkte ik dat er een klein wonder gebeurde: hoe opener ik was over hoe ik mij voelde, hoe meer ik mijn paniekmomenten onder ogen zag in plaats van ze te vermijden, hoe beter het met mij ging. De erkenning van mijn kwetsbaarheid bleek een enorme stap in de heling ervan.

Een jaar na mijn ‘coming out’, twee jaar nadat ik huilend bij de psychiater zat en eindelijk besloot om antidepressiva te gaan slikken, kan ik zeggen dat het goed met mij gaat. Er zijn nog steeds sombere dagen. In liften stappen, reizen, tunnels, mensenmassa’s, bioscoopzalen; voor mij zullen het altijd wel situaties zijn waarin ik moet slikken en mijzelf vermannen. Maar ik mijd ze niet meer. En soms vergeet ik zelfs om bang te zijn…

 

Veel mensen hebben mij het afgelopen jaar gevraagd wat ik slik, welke therapieën ik volg. Natuurlijk deel ik soms die informatie. Maar elk mens vraagt om maatwerk.

Wat ik vooral deel is mijn inzicht is dat het helpt om open te zijn over je kwetsbaarheid, om erover te praten, om het niet te verstoppen. We zijn met heel veel. Het helpt om dat te beseffen en te ervaren.

 

Het artikel in dagblad Trouw in de week van de psychiatrie 2015 is te lezen op mijn site en op: http://www.trouw.nl/tr/nl/4516/Gezondheid/article/detail/3922982/2015/03/24/Voelen-kon-ik-het-niet-meer.dhtml?fb_action_ids=966680163343996&fb_action_types=og.shares

Josha Zwaan

Geen ver van mijn bed show meer

Een bal vliegt door de ruimte en landt pal voor mijn voeten. Ik schiet hem terug. Mannen van verschillende leeftijden trappen een balletje in het midden van de enorme sporthal waar deze weken een grote groep vluchtelingen wordt opgevangen. Crisisopvang nog steeds, hun vertrek is al weer aanstaande.

Als Ready2Helper van het Rode Kruis ben ik ingeroosterd om aanwezig te zijn, als vraagbaak, EHBOaanspreekpunt en manusje van alles. De organisatie van de opvang ligt bij de gemeente en de welzijnsorganisatie, professionele krachten ondersteund door een grote groep vrijwilligers.

Ik ben onervaren, gelukkig heb ik een doorgewinterde Rode Kruismedewerker naast me. Sinds hij gepensioneerd is brengt hij vele uren door in de verschillende opvangcentra die Nederland op het moment rijk is.

Ik loop een rondje door de hal. In het achterste gedeelte zijn slaapruimtes ingericht. Gezinnen hebben hun plekje afgebakend met stoelen op stretchers op z’n kant. Om de mannenhoek en de vrouwenhoek staan schermen. Privacy is hier niet. Niet voor gezinnen of echtparen, voor niemand. Een vrouw vertelde mij hoe ze haar hoofddoek al maanden niet meer af heeft kunnen doen, behalve onder de douche. Ze glimlachte vermoeid: “But we’re safe.’

IMG_3301

Aan tafels zijn vrouwen aan het handwerken. Er wordt geknutseld, er wordt getafeltennist en gesjoeld. Overal zijn vrijwilligers aanwezig om activiteiten aan te bieden. Op een bord lees ik dat er die morgen nederlandse taallessen zijn gegeven.

Kinderen krioelen door de ruimte. Er wordt gehold, geschreeuwd, gelachen en gespeeld. Tot mijn verrassing is er een grote groep leerlingen van de plaatselijke middelbare scholen aanwezig om te helpen. Ze spelen met de kinderen, springen touwtje, sjouwen rond met de kleintjes, helpen overal waar het kan. Een Syrisch jongetje van een jaar of vier klampt zich aan mij vast. We maken grapjes, hij kruipt tegen mijn schouder, zijn ogen zakken even dicht. Dan begint hij schietbewegingen naar mij te maken. Nee, gebaren mijn handen en mijn ogen. Hij lacht, en duwt op mijn neus. Piep piep. Hij pakt mijn ketting en bewondert de paarse hanger. Opeens trekt hij de ketting strak om mijn hals, drukt daarna met twee handen mijn keel dicht, een felle blik in zijn ogen. Ik pak zijn handen en leid hem af. Weer zakt hij tegen mijn schouder. Zijn handjes wriemelen in mijn haar, zijn pikzwarte ogen worden wazig. Ik vraag me af wat die oogjes gezien hebben, daar in dat verre land dat ik alleen maar van de krantenberichten ken.

IMG_3303

Mijn collega en ik worden geroepen. Een ongelukje, een opgezwollen enkel, gelukkig niet gebroken. IJs, paracetamol en een zwachtel voldoen.

De warme maaltijd bestaat uit macaroni, brood, salade en fruit. Rustig schept iedereen zijn bord vol en schuift aan aan de lange tafels. De kinderen om mij heen communiceren met handen en voeten met elkaar en met mij. ‘Mooi’, zegt een meisje en wijst naar het eten. ‘Lekker,’ leer ik haar. Ze zegt het een aantal keren na.

Er wordt gepraat en gelachen. De talen buitelen over elkaar. Als drie mannen op een bankje gaan staan wordt het plotseling stil. In verschillende talen, er worden hier Afghanen, Irakezen en Syriers opgevangen, wordt verteld dat de hele groep de volgende dag met bussen naar een volgende opvang, honderd kilometer verderop vervoerd zal worden. Daar mogen ze maximaal zes maanden blijven voor ze in een officieel Asielzoekerscentrum geplaatst zullen worden. In plaats van in een grote zaal te slapen zullen ze in kamers voor acht personen slapen. Een vrouw naast me huilt. Nog steeds geen privacy. Ze is moe, ze is al maanden onderweg. Ik vraag het groepje waar ze bij hoort waar ze vandaan komen. ‘Aleppo.’ Ik denk aan de foto’s die ik gezien heb van de verwoeste stad.

Vragen in verschillende talen buitelen door de ruimte. De woordvoerder heeft moeite alles te beantwoorden. Op een kaart wijst hij aan waar de bussen hen naar toe zullen brengen. Op de vraag hoe dat centrum eruit ziet heeft hij geen antwoord. Ik vraag me af waarom er niet gewoon een foto is om te laten zien. Ik vraag me af waarom er pas ‘s avonds verteld wordt wat de volgende dag de bestemming zal zijn. De onrust is groot, de tijd om vragen te beantwoorden en de mensen gerust te stellen is beperkt.

IMG_3304.JPG

Aan het eind van de avond mag ik naar huis. Mijn dienst zit er op. Ik heb een huis, een bed, een gezin, geen ervaring met oorlog, honger of geweld. Ik neem mij voor daar iedere dag dankbaar voor te zijn.